Mijn LG
Mijn LG

Technisch dossier groenbemesting

Groenbemesters
Groenbemesting is een onmisbare schakel in het bouwplan. In ons technisch dossier lees je alles over de mogelijkheden met groenbemesters.

Keuze van de groenbemester

De keuze van een groenbemestingsgewas hangt sterk af van het teeltdoel en de zaaitijd. Teeltdoel kan zijn: organische stof productie (stikstofvastlegging en –nawerking voor volggewassen), structuurverbetering, grondbedekking (bij stuif- en erosiegevoelige gronden), voederwinning (eerste snede als groenvoer, nagroei voor groenbemesting) of bestrijding van schadelijke aaltjes.

Groenbemesters worden voornamelijk als stoppelgewas geteeld (na de oogst van een cultuurgewas) maar worden daarnaast steeds vaker in het voorjaar ingezet als lokgewas om schadelijke aaltjes (o.a. bietencysteaaltjes) te bestrijden. Voor dit doel is met name bladrammenas geschikt. Ook worden groenbemesters wel als tussengewas gebruikt, bijvoorbeeld bij de bloembollenteelt.

Zaaien onder dekvrucht

Het zaaien onder dekvrucht zorgt ervoor dat de groei van de groenbemester vroeger begint. Niet iedere groenbemester is echter geschikt om onder dekvrucht gezaaid te worden. Verschillende gewassen kunnen te hoog in de dekvrucht groeien (Perzische klaver, Italiaans raaigras), hetgeen problemen geeft bij het oogsten. Omgekeerd werken zware dekvruchten dikwijls nadelig op de ondervrucht. In aanmerking komen witte klaver, rode klaver en enkele grassen. Een vroege stoppel biedt mogelijkheden aan o.a. klavers, wikke en facelia; bij een late stoppel is de keuze beperkt tot gele mosterd of rogge.

Opslag in het volgende jaar

Bij de teelt van sommige groenbemestingsgewassen bestaat een kans op opslag in het volgende jaar. Westerwolds raaigras kan zaad vormen, maar Italiaans raaigras soms ook. Bij de teelt van bladrammenas als lokgewas in het voorjaar moet minimaal één keer worden gemaaid om zaadvorming en opslag te voorkomen.

Vruchtwisseling en de kans op ziekten en plagen

Bij de keuze van een groenbemester is het belangrijk een goede vruchtopvolging in de gaten te houden. Zo vermeerdert het noordelijk wortelknobbelaaltje zich sterk op vlinderbloemigen terwijl grassen en granen geen waardplanten zijn. Het maïswortelknobbelaaltje vermeerdert zich sterk op rogge en bepaalde grassen; onder bladrammenas en facelia blijft de besmetting ongeveer gelijk. En ter voorkoming van problemen met knolvoet kan het beste gebruik gemaakt worden van knolvoetresistente kruisbloemige gewassen zoals bladrammenas of van niet kruisbloemige gewassen.

Resistentie tegen bietencysteaaltje

De resistentiegraad wordt weergegeven als een pf/pi waarde, die is bepaald in een potproef. Rassen met een pf/pi waarde kleiner dan 0.1 (meer dan 90% afbraak van de aaltjes-populatie) worden geclassificeerd als BCA 1 rassen. Rassen met een pf/pi waarde tussen 0,1 en 0,3 worden geclassificeerd als BCA 2 rassen. Rassen met een pf/pi waarde groter dan 0,3 worden als onvoldoende resistent beschouwd en niet toegelaten op de Rassenlijst.

Lokgewas of stoppelgewas

Bij de teelt als lokgewas wordt in het (late) voorjaar gezaaid om een optimale lokking van de aaltjes te realiseren. Een hoge resistentiegraad tegen bca is voor dit gewas gewenst. Bij de teelt als stoppelgewas in het najaar is de bestrijding van bca minder effectief dan in het voorjaar. In het veld is in de nazomer de bodemtemperatuur meestal belangrijk lager dan de optimumtemperatuur voor bietencysteaaltjes, waardoor de lokking en dus de afname van de aaltjes minder is dan bij vroege zaai. Bij uitzaai na 1 augustus mag daarom niet worden verwacht dat een belangrijke biologische bestrijding van het bietencysteaaltje zal worden verkregen. Mogelijke verschillen in resistentie tegen bca zijn dan ook minder belangrijk.

Laatheid bloei

Voor de teelt van bladrammenas als stoppelgewas verdient het aanbeveling laat bloeiende rassen te kiezen. Een laatbloeiend ras of een laat gezaaid gewas komt dan meestal niet meer in bloei, maar geeft nog wel een goede grondbedekking. Ook bij gele mosterd is de laatheid van de bloei een item bij de rassenkeuze, zeker bij vroege zaai en mooie groeiomstandigheden in de nazomer. De kans op opslag is bij gele mosterd niet groot, omdat het gewas matig gevoelig is voor vorst.

Snelheid grondbedekking

Bij stoppelzaai verdienen rassen met een snelle beginontwikkeling en late bloei de voorkeur. Het gewas blijft dan vrij kort, waardoor het gemakkelijker ondergeploegd kan worden. Bladrammenas kan tot eind augustus worden gezaaid. Zeker bij laat zaaien zijn rassen met een vlotte grondbedekking vereist.

Gele mosterd groeit snel, heeft een vlotte grondbedekking en is hierdoor een goede groenbemester. Ten opzichte van bladrammenas heeft gele mosterd het voordeel dat het nog later gezaaid kan worden, tot in september, terwijl ook dan nog een behoorlijke grondbedekking wordt verkregen, zeker als rassen met een snelle grondbedekking worden gezaaid. De wortelontwikkeling van gele mosterd is in het algemeen wat minder dan die van bladrammenas.

Hergroei na maaien

Bladrammenas die in het voorjaar is ingezaaid, dient minimaal één keer te worden gemaaid (of geklepeld) om opslag te voorkomen. Daarom worden de rassen in deze categorie beoordeeld voor de eigenschap hergroei na maaien. Het maaien dient te gebeuren als het gewas voor ca. 70% in bloei staat. De maaihoogte bedraagt 25-30 cm.

Afhankelijk van de zaaitijd en de groeiomstandigheden kan gele mosterd een lang en massaal gewas vormen met een beperkte stevigheid. Om het gewas goed te kunnen onderploegen moet het eerst gemaaid of geklepeld worden. Gele mosterd vertoont geen hergroei na maaien.

Grasgroenbemesters

In vergelijking met andere gewassen hebben grassen een sterk ontwikkeld wortelstelsel, zodat ook als een keer voor groenvoeder gemaaid wordt nog een belangrijke hoeveelheid goed verdeelde organische stof in de grond achterblijft. De ontwikkeling van het gewas in de herfst is mede afhankelijk van de stikstofvoorziening. Grassen hebben het voordeel dat een goede onkruidbestrijding van tweezaadlobbigen met groeistoffen mogelijk is.
In gebieden met graszaadteelt is eventuele opslag van raaigrassen, speciaal van Italiaans en Westerwolds raaigras, een ernstig bezwaar, waarmee rekening gehouden moet worden bij de vruchtopvolging.

Uitzaai onder dekvrucht

Hiervoor komen Engels en Italiaans raaigras in aanmerking. Italiaans raaigras kan gezaaid worden wanneer het graangewas ± 15 20 cm lang is. Eerder in het voorjaar kan men Engels raaigras zaaien, dat minder hoog in de dekvrucht groeit en ook bij vroeg zaaien niet doorschiet. Deze grassoort heeft minder bovengrondse ontwikkeling in de herfst. De rassen behoeven voor dit doel niet wintervast of standvastig te zijn. Een goede resistentie tegen kroon-roest en bladvlekkenziekte is wel van belang. Italiaans raaigras geeft een hogere drogestof-opbrengst en vooral een hogere verse opbrengst dan Engels raaigras. Naarmate vroeger wordt gezaaid zijn deze verschillen kleiner. De voorkeur wordt gegeven aan tetraploïde rassen. Deze geven een vlotgroeiend gewas dat weinig door ziekten wordt aangetast. Zij hebben een lager drogestofgehalte en een hogere verse opbrengst dan diploïde rassen. Het zaad van tetraploïde rassen is zwaarder dan dat van diploïde rassen. De hoeveelheid zaaizaad bedraagt voor tetraploïd Italiaans raaigras ± 25 kg per ha, voor Engels raaigras ± 20 kg.

Uitzaai in de stoppel

Bij vroege stoppelzaai wordt hoofdzakelijk tetraploïd Italiaans raaigras gezaaid tegen ± 30 kg per ha. Soms wordt Westerwolds raaigras gezaaid tegen ± 40 kg per ha. Bij vroege stoppel-zaai met Westerwolds raaigras bestaat er kans op aarvorming, vooral bij de vroeg doorschietende rassen. In een gunstig jaar kan bij tijdige inzaai een snede voor groenvoeder worden gewonnen, waarna nog voldoende hergroei volgt voor groenbemesting.
Het verschil in grondbedekking en drogestofopbrengst tussen Italiaans en Westerwolds raaigras is niet groot; het is afhankelijk van de gebruikte rassen en het zaaitijdstip. Aanbevolen wordt laat doorschietende rassen te gebruiken; deze geven géén of weinig aarvorming.

Groenbemester, groenvoeder of snijrogge

Winterrogge is zeer geschikt voor groenbemesting. Er kan nog laat worden gezaaid, (september tot begin oktober). Rogge is hierdoor zeer geschikt als groenbemester na gewassen die laat het veld ruimen. Winterrogge wordt ook gebruikt voor het vastleggen van de grond op stuifgevoelige gronden o.a. in de veenkoloniën.
Rogge is tevens geschikt voor gebruik als groenvoeder. Winterrogge geeft al vroeg in het voorjaar een flink gewas dat meestal vers van het land wordt gevoerd. Als het gewas in het voorjaar wat stengelig wordt, begint de smakelijkheid af te nemen. Snijrogge wordt gemengd met Italiaans raaigras uitgezaaid.

Facelia is een snelgroeiend, behaard groenbemestingsgewas met paarse bloemen. Bij voorjaars of vroege zomerzaai is het een uitstekende bijenplant. Facelia kiemt ook in een vrij droog zaaibed nog vlot. Het gewas is gevoelig voor ongunstige bodem en weersomstandigheden, waardoor zaaien vóór half augustus gewenst is. Het gewas is nogal slap en zeer gevoelig voor nachtvorst.

Bron: Rassenlijst Akkerbouw

Even een dubbelcheck
of gewoon een vraag?

Neem contact op met jouw regionale specialist.

Onze groenbemesters

Hoogwaardige rassen en mengsels voor een gezonde bodem

Meer over groenbemesting

Haal meer uit je groenbemesters met onze kennisbank